‘ER IS NOG ZOMER’
tekst: Judith Herzberg; muziek: Geke Bruijning
Er is nog zomer en genoeg
wat zou het loodzwaar
tillen zijn wat een gezwoeg
als iedereen niet iedereen
terwille was als iedereen
niet iedereen
op handen droeg.
Dit lied onder de loep genomen door Gerard Swüste
‘Er is nog zomer’ is een gedicht van Judith Herzberg. Het is zeker niet geschreven met het oogmerk het in de liturgie te zingen, zoals dat ook geldt voor teksten van Vasalis, Gerrit Achterberg, Martinus Nijhoff, Gunnar Ekelöf en andere dichters. Ze zijn als het ware ontdekt door oplettende lezers die veronderstelden dat deze woorden ook in de mond van een gemeente gelegd kunnen worden. En dat is goed. Al is het maar om tot ons door te laten dringen, dat wat er in de liturgie gebeurt niet is te scheiden van wat er buiten het kerkgebouw aan de hand is.
‘Er is nog zomer’ staat in de dichtbundel Zoals van Judith Herzberg uit 1992. De titel zegt het al: het gaat in deze gedichten over vergelijkingen. Sommige aspecten van het leven zijn nu eenmaal niet te verwoorden, die kun je alleen maar benaderen met gelijkenissen. Dat weten we trouwens in onze kerken maar al te goed, want Jezus van Nazareth heeft ook de nodige gelijkenissen op zijn naam staan.
De poëzie van Judith Herzberg kent geen ingewikkelde zinnen, geen moeilijke woorden, maar een nuchtere kijk op wat we allemaal kunnen zien. Maar achter die eenvoud en die directheid gaat een hele wereld schuil, waar we met onze woorden nauwelijks bij kunnen. Bij de gedichten van Judith Herzberg zit je aanvankelijk ontspannen tussen heel dagelijkse woorden, totdat je opkijkt of opschrikt omdat je ineens diepgang gewaar wordt. Laten we maar kijken of dat met dit gedicht ook aan de hand is.
In de eerste regel staat niet: ‘er is nog genoeg zomer’! Ook al wordt dat beeld op het eerste gezicht misschien wel geschetst. Maar er staat: er is nog zomer én er is genoeg. De zomer staat hier als beeld voor de werkelijkheid. En dan mag je bij zomer denken wat je wilt, maar ik vermoed dat Judith Herzberg bedoelt: zon, vrijheid, samen met anderen, er even helemaal uit zijn, geen zorgen, lekker leven enz. enz. Dus in die eerste regel staat zoiets als: er is in onze werkelijkheid genoeg te vinden, dat zou passen onder de zonnige noemer van de zomer. En dan staat er bij: er is genoeg. Er is genoeg om blij mee te zijn, om je gelukkig te kunnen voelen, om het leven aan te kunnen.
De tweede en derde regel geven met de woorden ‘loodzwaar’, ‘tillen’ en ‘gezwoeg’ aan, dat het niet altijd zo voelt. Leven is niet alleen zonnig, maar kan ook loodzwaar zijn. In die tweede regel staat ook het woord ‘zou’. Het is dus niet loodzwaar en het is niet gezwoeg, maar dat zou het zijn, als…
Met ‘als’ komen we aan de laatste vier regels. Het is daar even goed kijken hoe Judith Herzberg de woorden hun plaats heeft gegeven. Ik denk dan met name aan het tot twee maal toe herhaalde ‘iedereen niet iedereen’. Dat ‘niet’ kan natuurlijk horen bij ‘als’. Dan wordt het: het zou een gezwoeg zijn als niet iedereen iedereen op handen droeg. Ik vermoed dat de dichteres het woordje ‘niet’ echter met opzet tussen dat tweetal ‘iedereen’ heeft gezet. In de voorlaatste regel wordt dat nog eens goed benadrukt: daar staat ‘niet iedereen’ helemaal apart. Er staat dus eigenlijk niet alleen ‘als niet iedereen iedereen op handen droeg’, maar er wordt ook duidelijk gesuggereerd dat ‘niet iedereen’ dat doet! Door de plaatsing van de woorden wordt er niet alleen iets gezegd, maar wordt tegelijkertijd ook het tegendeel gesuggereerd! Daar zit dus in dit gedicht een enorme spanning. Het is jammer dat die spanning in de muziek verloren is gegaan. De muzikale regel is tot twee maal toe geworden: als iedereen niet / iedereen op handen droeg. Dat is maar voor één uitleg vatbaar.
Dan kijken we nog maar even terug naar dat ‘zou’ in de tweede regel. Want daar wordt die (on)werkelijkheid al min of meer aangekondigd. Het hele gedicht lijkt te gaan over een simpele werkelijkheid die zich laat vergelijken met een zomer. Maar dat woordje ‘zou’ maakt alles anders. De werkelijkheid zou kunnen zijn als een zomer, als we elkaar terwille zouden zijn, als we elkaar op handen zouden dragen. Maar zo is de werkelijkheid niet en dus is het leven soms loodzwaar tillen en gezwoeg.
Het lied zet ons in een bijna volmaakte splitstand. We hebben het in ons om van deze werkelijkheid één grote zomer te maken en dat is zonnig vooruitzicht. Maar niet iedereen doet daaraan mee en dan wordt het dus toch gezwoeg. En dan is er natuurlijk de vraag die in dit gedicht helemaal niet ter sprake komt, maar die zich toch opdringt: wat doe ik?
In dit lied speelt het rijm een belangrijke rol. Genoeg – gezwoeg – droeg zijn door het rijm als het ware de draagbalken van dit gedicht. En het zijn precies die woorden die ook weer een dubbele betekenis hebben, ze kunnen zowel positief als negatief klinken: ‘genoeg’ kan niet alleen betekenen dat er voldoende, meer dan voldoende is; je kunt er ook ‘genoeg’ van krijgen. ‘Gezwoeg’ is sowieso zwaar, maar in een zin als ‘wat een gezwoeg’ klinkt het juist weer luchtig en speels. En ‘droeg’: heerlijk als je op handen gedragen wordt, maar het dragen kan toch ook zwaar zijn, misschien soms ook wel loodzwaar.
Dit gedicht mag dan niet voor de liturgie geschreven of bedoeld zijn, het zet ons bijna per regel op een ander been. Ik denk dat dat ook precies is wat de Schriftverhalen beogen. Dat we even opschrikken, de werkelijkheid in al zijn volheid en met al zijn tegenstrijdigheden tot ons laten doordringen en ons dan afvragen: hoe doe ik dat, wat is mijn plaats in dat geheel? Zo klinkt dit lied op het eerste gehoor vrolijk en een beetje speels, maar het zet ons toch ook aan het nadenken. Daarom is het een lied dat we vaak kunnen zingen. En dus echt niet alleen in de zomer.