KOM, ADEM ONS OPEN
Tekst: Sieds Prins; muziek: Tom Löwenthal
Laat onze woorden stijgen
voor uw gezicht als wierook.
Zie in ons het verlangen
een mens te zijn van U.
Kom, adem ons open.
Kom, adem ons open,
adem ons open.<
Dit lied onder de loep genomen door Gerard Swüste
Sommige liederen horen bij een bepaalde tijd van het jaar. Kerstliederen zijn daar een uitgesproken voorbeeld van. Bij Kerstmis lijkt het niet zozeer te gaan om de tekst van een lied, maar meer om het gevoel, of misschien wel de weemoed die zo’n lied oproept. Het heeft eigenlijk iets merkwaardigs: we zijn het hele jaar kritisch op de woorden die we zeggen en zingen, maar met Kerstmis zien we het ruim: Stille nacht, heilige nacht, De herdertjes lagen bij nachte, Wij komen tesamen. We kennen ze uit ons hoofd, omdat ze nu eenmaal al jaren in ons hart zitten. En met Kerstmis staat het hart ook centraler dan het verstand. Eerlijk gezegd kan ik niet al die kerstliederen voluit meezingen, maar helemaal consequent ben ik daar ook niet in. Want voor mij is het altijd een hoogtepunt als de viering op de kerstavond wordt afgesloten met Nu sijt wellekome in die monumentale zetting van Bernard Huijbers. Het liefst zing ik dan alle vier stemmen mee. Overigens waag ik me bij al deze kerstliederen niet aan een tekstanalyse. Deze liederen moeten het helemaal niet van hun tekst hebben.
Maar er is ook een aantal liederen waar ik bij wijze van sprake ieder jaar op zit te wachten. Die ontroeren me niet alleen omdat ze zo mooi passen bij de tijd van het jaar, maar ook omdat de tekst me aanspreekt. Kom, adem ons open is voor mij zo’n lied. Het is een prachtig geschenk van Sieds Prins en Tom Löwenthal. Kom, adem ons open is bedoeld als acclamatie bij de voorbeden. Het koor leidt de voorbeden in met ‘Laat onze woorden stijgen’, terwijl ondertussen de schaal met wierook tussen de adventskaarsen wordt neergezet. Dan doet de voorganger de voorbeden en na iedere voorbede zingen allen ‘Kom, adem ons open’.
Het inleidende couplet vindt zijn oorsprong in de Schrift. Er zijn minstens twee plaatsen waar gebed en wierook in verband met elkaar staan. In Psalm 141:2 staat: ‘Laat mijn gebed tot je komen als wierook voor je gelaat’. En in Openbaring 8:3: ‘En er kwam een andere engel die met een gouden wierookvat bij het altaar ging staan. Hem werd veel reukwerk gegeven om het met de gebeden van al de heiligen te offeren op het gouden altaar voor de troon’. Wierook is als het ware het voertuig voor de gebeden: zoals de wierook opstijgt, zo zullen ook onze gebeden opstijgen en komen tot het gezicht van de Levende. Onze gebeden zijn dus niet zomaar woorden, het zijn woorden die zeggen wat we op ons hart hebben. Komen voor het gezicht, het aangezicht, het gelaat van Levende, dat is in de Schrift komen op de plaats waar je gekend, gezien en gehoord wordt.
De tweede regel, ‘zie in ons het verlangen een mens te zijn van U’ is niet alleen een gebed, maar zegt ook iets over de inhoud van ons gebed en over onze gebedshouding. Bidden is niet het opsommen van een verlanglijstje, het is geen vragen, het is verwijlen bij de Levende met ons leven en alles wat we meemaken, met onze betrokkenheid bij mensen nabij en ver weg, met ons verlangen naar recht en vrede en met de wens dat we daar zelf een bijdrage aan kunnen leveren.
Dat ‘verlangen een mens te zijn van U’ is een bijzondere formulering. Met name in de Psalmen wordt nogal eens het verlangen naar de Levende uitgezongen, bijvoorbeeld Psalm 25 ‘Naar U gaat mijn verlangen’. Maar in deze acclamatie doet het eerder denken aan de monumentale Psalm 119, waarin de psalmist bij herhaling bidt om de kracht de weg van de Tora te kunnen gaan. De psalmist weet wel dat de Tora de ware weg wijst, de weg naar geluk en vrede, maar hij is er zich ook van bewust dat het geen vanzelfsprekende weg is. Zoals Paulus dat formuleert in Romeinen 7:15: ‘Ik begrijp mijn eigen daden niet. Ik doe immers niet wat ik wil, maar wat ik verafschuw’. Wij willen graag de Schrift beschouwen als ‘een weg voor ons om te gaan’, maar het komt er niet altijd van.
‘Kom, adem ons open’ is het gezongen antwoord van de gemeente op iedere voorbede. Het woord ‘kom’ hoort zowel bij de advent als bij Pinksteren. Bij Pinksteren heb ik dan het beeld voor ogen van de leerlingen van Jezus die zich na de hemelvaart teruggetrokken hebben, angstig te moede, en die bij de komst van de Geest ineens naar buiten treden, voor iedereen uit alle uithoeken van de wereld verstaanbaar en begrijpelijk zijn. Vanouds klinkt op het feest van Pinksteren ‘Veni’, ‘Kom’. Het is het gebed om ook die impuls te mogen ontvangen, zodat je het leven aankunt. In de advent, de tijd van verwachting en ook van afwachten, heeft dat ‘kom’ eerder iets van een heilig ongeduld. Ongeduld, omdat je wacht op de geboorte van een kind, een geboorte die staat voor de komst van een andere wereld waar vrede is en recht wordt gedaan. Misschien wel een nieuwe geboorte van ons zelf.
Ook het woord ‘adem’ past zowel bij Pinksteren als bij de advent. Adem is de scheppende geestkracht van God. Die geestkracht wordt al vermeld in het allereerste begin (Genesis 1:2 en Spreuken 8:22). In Genesis 2:7 komt de mens tot leven als God hem levensadem in de neus blaast. De adem van God geeft levenskracht. In het refrein ‘Kom, adem ons open’ is het woord ‘ons’ goed gekozen: ik bid niet alleen om nieuwe levenskracht voor mijzelf, maar voor ons, als gemeente.
In dat korte zinnetje is ook het woord ‘open’ belangrijk. Door die levenskracht hoop ik een open houding te krijgen, een open oog voor wat gebeurt, openheid naar anderen toe, niet alleen te leven voor mijzelf.
Op een andere manier is dit lied in de geschiedenis van de liturgievernieuwing ook van betekenis. Toen halverwege de jaren zestig van de vorige eeuw een herbezinning op gang kwam over de betekenis en de praktische invulling van de liturgie, ging in eerste instantie de aandacht vooral uit naar het woord. Een verkondiging die serieus op de gelezen bijbeltekst inging, liederen die daarbij aansloten, zodat de gemeente het gehoorde kon beamen. En niet meer de gebaren en de symbolen die versleten leken. Zo werd ook het wierookvat opgeborgen in de sacristie als een mooi voorwerp uit voorbije tijden. Toch komt na enige tijd het verlangen naar riten en symbolen terug, omdat woorden, hoe goed doordacht en doorleefd ook, nooit helemaal de kern raken. Zo zien we riten en symbolen geleidelijk aan weer een plaats krijgen in de liturgie, soms nieuwe, soms oude in een nieuw jasje. ‘Kom adem ons open’ heeft de wierook weer binnen gevoerd in onze liturgie. Nu niet meer in een wierookvat, maar in een open schaal, zodat het voor ieder te zien is dat de rook en de geur van de wierook rechtstreeks, samen met ons gebed, opstijgen naar het gezicht van de Levende.