‘BLIJF NIET STAREN’
Tekst: Huub Oosterhuis Muziek: Bernard Huijbers
Blijf niet staren op wat vroeger was.
Sta niet stil in het verleden.
Ik, zegt hij, ga iets nieuws beginnen.
Het is al begonnen, merk je het niet?
Dit lied onder de loep genomen door Gerard Swüste
Het lied Blijf niet staren is genomen uit Jesaia 43:18 en 19. Jesaia trad als profeet op tussen 750 en 700 v. Chr. Dat is de tijd dat Assyrië een grootmacht is in het Nabije Oosten. Assyrië is voortdurend op oorlogspad en voor alle omringende volken een grote bedreiging. Jesaia pleit er aan het hof van de koning van Juda voor te vertrouwen op God en niet allerlei bondgenootschappen te sluiten met andere volken. Dat kan alleen maar leiden tot oorlog en verwoesting. Hij vindt geen gehoor en er gebeurt wat hij heeft voorzegd.
De hoofdstukken 40-55, waaruit dus ook Blijf niet staren is genomen, zijn van latere datum, die worden de Deuterojesaia genoemd. Dan is niet meer Assyrië de grote bedreiging en vijand, maar Babylonië. Maar al is er in de Deuterojesaia sprake van een andere vijand, toch is de sfeer niet heel anders dan in de eerste hoofdstukken.
Het boek van Jesaia is niet alleen een profetie die onheil voorzegt als men zijn leven niet omkeert, Jesaia is ook en misschien wel vooral de profeet van de belofte. Ooit zal er weer vrede zijn: ‘de wolf naast het lam’ in Jesaia 11:6, of ‘zwaarden omgevormd tot ploegen’ in Jesaia 2:4. Dat is een lijn die door het hele boek aanwezig is. Hij waarschuwt niet alleen voor de nabije toekomst, maar blikt ook vooruit naar de lange termijn. Het is een pleidooi dat in de Schrift herhaaldelijk klinkt`: denk niet te veel op de korte termijn, maar probeer vooruit te kijken.
Het is natuurlijk nuttig om enigszins te weten in welke tijd een dergelijke tekst heeft gefunctioneerd. Maar misschien is het wel opmerkelijker en ook indrukwekkender dat zo’n tekst helemaal niet aan een bepaalde tijd gebonden blijkt te zijn. Jesaia geeft zijn mensen namens God niet zomaar een wijze les om met de huidige, netelige omstandigheden om te gaan, hij geeft een levensles. En die geldt voor alle tijden. Blijf niet staren is zo’n levensles, een aansporing om een nieuw begin te maken, of liever gezegd: om in te gaan op het nieuwe begin dat de Levende al begonnen is.
Laten we de tekst van nabij bekijken:
‘Blijf niet staren’. Bij ‘staren’ is je blik op slot gezet. De blik staat ‘op oneindig’. Dat is zover weg dat je in feite niets ziet. ‘Staren’ heeft een gevoelswaarde: je doet het uit teleurstelling, onvrede, hulpeloosheid, verveling; je bent ‘afwezig’. Staren is stilstand, al starend kom je nooit vooruit.
‘Op wat vroeger was’. Voor Israël is de geschiedenis een leerschool. De geschiedenis blijkt zich namelijk keer op keer te herhalen. De verhalen van ooit zijn in de Schrift zorgvuldig bewaard, niet per se om precies door te geven wat toen, ooit is gebeurd, maar veel meer om inzicht te geven op wat je nu, in deze tijd en omstandigheden, te doen staat. Als je van het verleden wil leren, moet je goed kijken. En niet staren. Staren op vroeger lijkt op een vlucht naar lang geleden, toen alles nog goed was, ja zelfs veel beter, ‘die goede oude tijd’. Je staart naar vroeger omdat je niet vooruit durft te kijken: je gelooft nooit dat het nog goed komt.
Dan ‘sta je stil in het verleden’. Dan is het verleden dus een herinnering die je kunt koesteren. Maar dan is het verleden niet een les. Als de woorden alleen over ‘toen’ vertellen, zijn ze in het ‘toen’ blijven steken.
‘Ik, zegt hij’. Het zijn in deze tekst de kernwoorden. Jesaia is een profeet. De woorden die hij spreekt heeft hij niet zelf verzonnen of bedacht. Hij heeft ze te horen gekregen. Hij geeft ze door. Dat lijkt een hele eer, woordvoerder te zijn van God, maar het is vooral een moeizame opdracht, want meestal heeft God dingen te melden die zijn mensen niet willen horen. Zelfs bij deze positieve blik van Jesaia op de toekomst klinkt niet een ‘verheugt u’ of iets dergelijks, maar de strenge aanmaning om het verleden te laten voor wat het is.
Met evenveel nadruk klinkt dat ‘Ik’: de dreiging van de Assyriërs en later van de Babyloniërs is aanzienlijk en de Israëlieten weten zich geen raad. Als enige oplossing zien ze een verbond te sluiten met omliggende volken. Dat zijn ook bepaald niet allemaal vrienden, maar ze hebben tenminste één gemeenschappelijke vijand. Voor Jesaia, maar ook voor de schrijvers die de geschiedenis van de koningen van Israël hebben opgetekend, was er in Israël een cultuur gegroeid waarin de Levende allang niet meer centraal stond. Er was afgoderij in alle betekenissen van het woord: beelden waaraan offers werden gebracht, maar ook de zucht naar macht, rijkdom, geen zorg voor de arme, de weduwe en de wees. En dit was dus blijkbaar voor God het moment om zijn mensen te laten voelen dat het de hoogste tijd was om weer op hem te vertrouwen. Om weer die ontroerende ‘geloofsbelijdenis’ van Psalm 20:8 te zingen: ‘De een heeft wagens, / de ander paarden, / maar wij, / wij hebben de naam van de Levende, onze God, / die staat ons voor ogen’.
De Levende vraagt van zijn mensen een onvoorwaardelijk vertrouwen. Dat was toen, ooit, niet gemakkelijk op te brengen en dat is het nog steeds niet. Het is maar al te vaak de vraag wat je moet doen als je je geen raad weet: toch maar hard optreden, terwijl je daar eigenlijk niet in gelooft, maar wat moet je anders? Toch maar geweld gebruiken? Of het gesprek aangaan, ook al lijkt dat niet veel perspectief te bieden? Ideaal en werkelijkheid botsen nogal eens. Bij Jesaia is de keuze gemaakt: blijf zien wat gebeurt, laat het tot je doordringen, maar probeer te blijven doen wat moet gedaan, blijf voortleven op de woorden die je lief en vertrouwd zijn maar die soms ook lastig zijn en dwars lijken te staan op de realiteit.
‘Ik ga iets nieuws beginnen’. Iets nieuws, een ommekeer, het zal anders worden. De Schrift staat vol met verhalen die dat vertellen. Huub Oosterhuis gebruikt in dit lied het woord ‘beginnen’, terwijl veel vertalingen van Jesaia 43:18-19 het hebben over ‘iets nieuws maken’ of ‘verrichten’. ‘Beginnen’ lijkt hier een terechte keuze, want dat is wat God in de Schrift steeds doet. Zo gaat het in het scheppingsverhaal waar God de aanzet geeft en de mens er vervolgens mee aan de slag moet. Of in het bevrijdingsverhaal: God neemt het initiatief, maar Mozes moet op pad en later het hele volk. De Schrift lijkt te willen vertellen dat God ruimte schept, maar dat het aan de mens is om die ruimte te benutten. Als je dat doet, dan merk je trouwens bijna vanzelf dat het ‘al begonnen is’.
Het lied Blijf niet staren is een levensles die typerend is voor de Schrift. Dit is weer echt zo’n tekst die je het beste kunt zingen. Het allemaal met grote stelligheid uitspreken zou waarschijnlijk moeilijk gaan. Je wilt het wel geloven, maar vanzelfsprekend is het niet, vooral niet als het er op aan komt. Het is gemakkelijker om deze woorden bij jezelf naar binnen te zingen, jezelf te laten overtuigen door deze woorden, jezelf er langzaam maar zeker mee vertrouwd te maken.
Het lied wordt gezongen in een canon. En je kunt natuurlijk overal wel wat achter zoeken en dan ligt overdrijven ook op de loer. Maar toch. Deze canon roept bij mij een speciaal gevoel op. Iets nieuws beginnen, daar heb je anderen bij nodig. En dus het is goed om het samen uit te zingen. Maar ieder doet dat ook op eigen wijze en in zijn eigen tempo. Dat laatste beluister ik in de canon. En wat ik ook in de muziek hoor: de tekst is een levensles, en geen gemakkelijke levensles. Maar de muziek is bijna feestelijk. Terwijl je aan het zingen bent, zou je denken dat het al begonnen is.