NIEMAND HEEFT U OOIT GEZIEN – klein tafelgebed
tekst: Huub Oosterhuis; muziek: Antoine Oomen
Niemand heeft U ooit gezien.
Liefde is uw naam.
Brood des levens heet die knecht
die uw kind genoemd wordt,
Jezus, kind uit Nazaret.
Liefde, zegt Gij, is te doen.
Werk in ons, dat wij u doen.
Licht ons op, dat wij U zien.
Dat wij leven wat geleefd moet.
Dat wij doen wat moet gedaan:
recht voor ieder mensenkind,
brood voor ieder kind van mensen,
vrede en een nieuwe wereld.
En de dood zal niet meer zijn.
Dit lied/gedicht/tafelgebed onder de loep genomen door Gerard Swüste
Misschien heeft u dat ook wel eens. Dat je wordt meegenomen in de tekst van een lied en dat er dan opeens een regel komt waar je van schrikt, of die je niet begrijpt, of die je eigenlijk niet wil zingen. Het is mij overkomen bij het zingen van Niemand heeft U ooit gezien. Een zogeheten ‘klein tafelgebed’ dat in kort bestek bezingt wat er in de dienst van de tafel gebeurt. En dan, wat mij betreft, ineens die laatste regel ‘en de dood zal niet meer zijn’. Hoezo, ‘niet meer zijn’? Is de dood niet ons levenslot? Die kun je toch niet zomaar met een paar woorden wegzingen? Maar dan bedenk ik tegelijkertijd: dat weet de dichter van de tekst ook wel! Dus wat zou hij eigenlijk bedoeld hebben? Dan maar eens goed kijken naar het lied. En bij het begin beginnen.
‘Niemand heeft U ooit gezien’. Het staat in de proloog van het evangelie van Johannes (Johannes 1:18) en, we weten het uit eigen ervaring, het is maar al te waar. Het sluit aan bij het tweede van de Tien Woorden vanaf de Sinaï (Exodus 20:4). Daar staat dat we geen beelden moeten maken van goden, geen afbeelding. Ik versta dat als: je moet je van God geen beeld willen vormen. Dat wordt al heel gauw een afgod. Soms een schrikbeeld, soms een god die doet wat ik wil. Dat is niet de God van de Schrift. Niemand heeft God gezien, maar we hebben een naam. Ik-zal-er-zijn is die naam (Exodus 3:14). Als God die naam bekend maakt aan Mozes is dat omdat God gezien heeft de ellende van zijn mensen in Egypte. Het ‘er-zijn’ van God is niet zomaar een aanwezigheid, maar een aandachtige, liefdevolle aanwezigheid. Dus kan gerust gezegd worden ‘liefde is uw naam’. Zoals ook in 1 Johannes 4:9 staat: ‘God is liefde’.
Toch lijken die twee eerste regels met elkaar in tegenspraak. ‘Nooit gezien’, dat suggereert afstand, je zou bijna zeggen: ongezien, ongekend, onbemind, maar er blijkt juist een grote nabijheid te zijn, in liefde. Bij die eerste twee regels zing ik zoiets als: God is ongrijpbaar, zoals liefde dat ook is, maar misschien ook wel aanwezig zoals liefde dat ook kan zijn.
Het tweede couplet gaat over Jezus van Nazareth. Eerst staat er wie hij is en pas in de derde regel komt zijn naam. Hij is ‘brood des levens’ (Johannes 6:48), dienstknecht (Marcus 10:44-45). Dat mag je misschien onderbrengen onder het hoofdje ‘liefde’ en dan is het ook begrijpelijk dat hij ‘uw kind’ genoemd wordt. Dan komt de naam ‘Jezus, kind uit Nazareth’. Die is door mensen wél gezien. Hij wordt genoemd ‘uw kind’, hij staat ook voor dienstbaarheid, liefde, dus als je naar hem kijkt, zie je een glimp van God: ‘Wie mij ziet, ziet de Vader’ (Johannes 14:9). Niemand heeft ooit God gezien, maar in Jezus heeft God toch een gezicht gekregen.
Het derde couplet opent met ‘liefde’. Die is ‘te doen’. Dat kun je op twee manieren verstaan. Je kunt lezen: dat ligt binnen je bereik, dat is niet onmogelijk. Maar je kunt ook lezen: dat staat je te doen, dat moet je doen. Hoe je het ook verstaat, heel gemakkelijk en vanzelfsprekend is het niet. We bidden dan ook: werk in ons dat wij u (liefde dus) doen. En daar wordt meteen aan vastgekoppeld: ‘licht ons op, dat wij u zien’. ‘Oplichten’, in de kwade zin van het woord is dat iemand bedotten. Maar hier zijn ongetwijfeld twee andere betekenissen bedoeld: til ons op, en: doe ons een licht opgaan. ‘Dat wij u zien’, bidden we dan. Als we ‘liefde doen’ dan zien we wellicht ook een glimp van God of voelen in ons binnenste nabijheid. Dan hebben we God nog steeds niet gezien, zoals we in de eerste regel hebben gezongen, maar er is iets van inzicht over God tot ons gekomen.
Het is niet louter uit vroomheid dat we dit bidden. Het is uit de overtuiging dat het leven een zin, een bedoeling heeft en dat wij dus willen leven zoals het geleefd moet, dat wil zeggen: dat we doen wat moet gedaan. Liefde, zo mag je uit dit couplet opmaken, is heel concreet, is een woord dat moet worden gedaan en het wordt, voor alle zekerheid, heel concreet gemaakt: recht voor ieder mensenkind. Dat wil liefde bewerkstelligen. Als we straks eten van het brood, dan zeggen we dat we zo willen gaan leven: dat er recht wordt gedaan aan ieder mensenkind. Dan zal het aanschijn van de aarde vernieuwd zijn. Dat zingen we als visioen in het laatste couplet. Brood voor ieder kind van mensen, vrede en een nieuwe wereld. We hebben ons toegezongen naar het boek Openbaring, het laatste boek van de Schrift: ‘Hij zal alle tranen uit hun ogen wissen en de dood zal niet meer zijn; geen rouw, geen geween, geen smart zal er zijn, want al het oude is voorbij (Openbaring 21:4). Dan is het: de hemel op aarde.
Niemand heeft U ooit gezien mag dan een kort tafelgebed heten, in dat korte bestek wordt een bijna volledige theologie uitgezongen: God is onzichtbaar, maar in Jezus van Nazareth zien we een glimp van God en als wij liefde doen en misschien zelfs wel liefde zijn, dan brengen ook wij iets in beeld van God. Dan beantwoorden we aan de bedoeling van de schepping: God schiep de mens mannelijk en vrouwelijk als evenbeeld van God (Genesis 1:27). We hebben in dit korte lied dus de hele Schrift doorkruist van Genesis tot en met Openbaring!
Maar het lijkt me, dat het de dichter van dit tafelgebed niet zozeer gaat om een afgeronde theologie, maar om, staande aan de tafel met brood en wijn, uit te spreken dat liefde moet worden gedaan. En dat we straks brood en wijn delen en tot ons nemen met de intentie om dat metterdaad te gaan doen. En met het gebed dat brood en wijn ons daarvoor sterk zullen maken.
Tenslotte nog even terug naar die laatste regel ‘en de dood zal niet meer zijn’, die ik aanvankelijk met grote moeite kon meezingen. Die regel komt dus uit de Openbaring van Johannes, het is één van de vele woorden waarmee het visioen van de Schrift wordt verwoord. Daarmee is de tekst in het lied verklaard, maar wat kunnen we in dit lied met deze woorden? Ik denk dan maar terug aan de Psalmen: Psalm 1:6 ‘de weg van slechte mensen loopt dood; Psalm 16:10 ‘Jij geeft mijn leven niet prijs aan de dood’. En zo nog heel wat passages. ‘Dood’ is daar zinloosheid, leegte, geen leven. Wat dat betreft zijn in de Psalmen slechte mensen dood, net als de patsers en zij die buigen voor afgoden en die verslaafd zijn aan macht en geld. Zo’n leven loopt dood, zegt de Schrift. Het stelt er een prachtig visioen tegenover: liefde, brood voor ieder kind van mensen, vrede en een nieuwe wereld.