‘OM WARMTE’
Tekst: Huub Oosterhuis Muziek: Wilfred Kemp
Om warmte gaan wij een leven
Gaan wij over de zee
Vliegen wij langs de hemel,
Om iemand gaan wij een leven
Met licht en met donker mee
Vogeltje van de bergen,|
Waar gaat de tocht naar toe?
Om warmte wil ik zwerven
En komen naar iemand toe.
Om zachtheid gaan wij een leven
Gaan wij onder de nacht,
Kruipen wij onder de hemel,
Om woorden gaan wij een leven
Om lachen en zoenen zacht.
Mensje daar in de verte,
Waar snelt je voetstap heen?
Waar zachtheid is te vinden.
Daar snellen mijn voeten heen.
Om liefde gaan wij een leven,
Sterven wij dood na dood,
Wagen de verste wegen
Om jou op hoop van zegen,
Mijn liefste, mijn reisgenoot.
Dalen van zwarte aarde,
Bergen van hemels blauw.
Om alles ga ik dit leven
Om alles of niets met jou.
Dit lied onder de loep door Gerard Swüste
Dit keer maar weer eens een degelijk 3-coupletten-lied! Het is een klassiek patroon in de kerkmuziek. Soms is het Vader-Zoon-Geest of God-wereld-wij of Vroeger-heden-toekomst. Hier is de drieslag origineel: warmte – zachtheid – liefde. Het is een groeimodel: het wordt per couplet nabijer en intenser. In elk couplet is het thema: waar gaan wij voor? En we zingen ons in dit lied toe naar een steeds diepere laag. Dat is te lezen in de voorlaatste regel van ieder couplet: in 1 is het ‘zwerven’, in 2 wordt het ‘vinden’ en in 3 is het werkelijkheid: ‘leven’. ‘Om alles ga ik dit leven.’ Dat is heel intens, maar ook heel breed. Daarom ook die allerlaatste regel: om alles of niets met jou. Het is totaal, maar gericht op één.
Het lied kent nog een andere groei in intensiteit: in de eerste regels is er steeds sprake van ‘wij’. Het ‘wij’ vraagt in het eerste couplet aan het vogeltje en in het tweede couplet aan het mensje waar het naar toe gaat. In het derde couplet is er geen vraag meer, maar een statement: Het gaat over mijn liefste, mijn reisgenoot: de ‘wij’ van de eerste regels wordt in de laatste twee regels geconcretiseerd: het gaat over ‘ik’ en ‘jou’.
In drie coupletten luidt de eerste zin ‘om…gaan wij een leven’. Dat kun je op verschillende wijzen verstaan. Je mag lezen, dat je daarvoor gáát, dat je daarvoor leeft, daar is het je om te doen. Je mag ook lezen: je doet er een heel leven over.
Het eerste couplet is zoeken naar warmte (eerste regel) om uiteindelijk (laatste regel) te komen naar iemand toe. Dat zoeken gebeurt uitgebreid: het gaat over de zee (over een zee van mogelijkheden?), het gaat vliegend langs de hemel, het gaat dag en nacht (licht en donker). Het vogeltje is misschien wel familie van het vogeltje uit Psalm 11: als je schuilt bij de Levende, vertrouwt op de Levende, dan hoef je niet de bergen in te vluchten. En nu zie je hier warempel dat vogeltje weer vliegen. Ben je toch op de vlucht, is de vraag. Nee, zegt het vogeltje, ik ben aan het zwerven naar iemand toe. Het woord ‘zwerven’ is wel van belang. Het is niet gewoon ‘gaan’, zelfs niet ‘zoeken’, het is op hoop van zegen.
In het tweede couplet is er geen sprake van vliegen langs de hemel; daar is het ‘kruipen onder de hemel’. Dat komt misschien ook omdat het nu nacht is. Is dat de ‘nacht’ waar Johannes van ’t Kruis over dicht: de nacht die gelukkig maakt, de nacht die twee geliefden bij elkaar brengt? Het is geluk, maar je moet wel de nacht door. Maar dan vind je ook wat je zoekt: woorden en wat meer is: lachen en zoenen. En die zoenen zijn zacht. Daar was het ook in de eerste regel om begonnen.
In het derde couplet wordt het bittere ernst: wij sterven dood na dood. Sterven van verlangen. Gaan tot het uiterste, op hoop van zegen. Op zoek naar ‘mijn liefste, mijn reisgenoot’. Dat ik ooit kan zingen: ‘Nog een leven zal ik reizen. Nooit meer zonder reisgenoot’ (uit: ‘Op mijn levenslange reizen’). In het derde couplet is het totaal: er is sprake van leven en van dood, van alles en niets, van bergen en dalen, van zwarte aarde en van hemels blauw. Het is het totale leven, het is de totale liefde.
Wie die ‘jou’ is? Misschien een geliefde, een reisgenoot. Misschien de Levende die een leven lang met je meegaat, maar naar wie het toch vaak ook goed zoeken is. Vooral gaat het om liefde kunnen / mogen geven, liefde kunnen / mogen ontvangen. Wat zeker is: het is niet goed dat een mens alleen is. Een mens heeft warmte, zachtheid, liefde nodig om de weg door het leven te vinden.
Wilfred Kemp heeft op deze tekst een speelse melodie geschreven. Dat is ook terecht, want als je het goed bekijkt, is de tekst al ernstig genoeg. En zo is de tekst niet helemaal bedoeld. Want het is wel ernst, maar het gaat ook om liefde, om geluk, het gaat om iets moois, iets speels.