HET LIED ‘SCHEUR TOCH DE WOLKEN’
Tekst: Huub Oosterhuis; Muziek: O Heiland / bewerking: Bernard Huijbers
Scheur toch de wolken weg en kom.
Breek door de blinde muur en kom.
Doodsnacht regeert ons her en der.
De tijd is vol, uw naam is ver.
Een vloed van tranen komt tot U.
Bloed uit de aarde roept tot U.
Al uw verworpen kinderen staan
op uit hun graf en zien u aan.
Mocht het toch waar zijn dat Gij hoort.
Dat niet vergeefs dit mensenwoord,
o God sinds mensenheugenis,
dat niet vergeefs dit lijden is.
Mochten wij zien dat Gij bevrijdt,
dat Gij geen god van doden zijt.
Breek door de blinde muur en kom.
Scheur toch de wolken weg en kom.
Dit lied onder de loep genomen door Gerard Swüste
De melodie van dit lied stamt uit de 17e eeuw. Sommigen hebben het wellicht vroeger nog gezongen op de tekst ‘O Heiland open wijd de poort’. Of later op een tekst van Huub Oosterhuis uit de jaren zestig van de vorige eeuw: ‘Verheft uw hart, weest welgemoed.’
Laten we even naar deze beide liederen kijken. ‘O Heiland open wijd de poort’ was een klassieker voor de advent. De tekst vervolgt: ‘En daal omlaag, Gods eeuwig Woord, die aller mensen redder zijt, zo lang voorzegd, zo lang verbeid!’ Ook dit lied heeft vier coupletten, ze staan vol van verwachting en eindigen met de uitroep en bede: ‘De dag breekt aan, de nacht is om: wij wachten: ach! Heer Jezus, kom!’
De tekst van ‘Verheft uw hart” gaat aldus. Eigenlijk is de titel ‘Lied van de komende Heer’:
Verheft uw hart, weest welgemoed.
Verhoopt de dag die daagt voorgoed.
Gedenkt uw Heer en zijn verbond
in woord en brood totdat Hij komt.
Totdat Hij komt, bestaan wij hier –
wakend en wetend dag noch uur,
elkander dragend in geloof,
Gods woord verwachtend van omhoog.
Komt Hij berechten ’t mensen ras:
als ik mijn broeders hoeder was,
als ik hem deelde brood en land,
roept Hij mij aan zijn rechterhand.
Heer God, die immer komen zult
in dood en mensennood gehuld,
geef dat wij U vandaag verstaan,
troostend elkander in uw naam.
Deze tekst heeft het niet over een dag die aanbreekt, zoals ‘O Heiland’, maar spoort aan om ‘de dag die daagt voorgoed’ te verhopen. Er is reden voor die hoop, want je mag denken aan het verbond van God met zijn mensen; die gedachtenis houden we levend in het samenkomen rond het woord en het brood ‘totdat Hij komt’. De toon van dit lied is minder stellig. We komen zinnen tegen als ‘wakend en wetend dag noch uur’ en de slotzin luidt ‘geef dat wij U vandaag verstaan, troostend elkander in uw naam’. Zolang de komst geen feit is, moeten we elkaar troosten en bemoedigen. De komst is ook niet triomfantelijk: die is in ‘dood en mensennood’ gehuld. Het is als in het lied ‘Vanwaar zijt Gij gekomen’, waar de laatste zin luidt: ‘een naam die sterven moet’. Wij zien verlangend uit naar de geboorte van Jezus, maar we weten ook welk leven en lijden hem te wachten staat.
Wederom vier coupletten. Maar nu wordt niet ‘de Heiland’ toegezongen, maar zingen we als het ware elkaar toe. We zingen elkaar moed in: wees welgemoed, wees vol hoop. Pas in het laatste couplet richt het lied zich tot God: dat wij U verstaan.
De tekst ‘Scheur toch de wolken’ heeft, ook in vier coupletten, het karakter van een klaagzang. Het lied richt zich regelrecht tot God en valt ook meteen met de deur in huis: scheur toch de wolken weg en kom. Zoiets als: jouw komst is onze enige redding, er is geen redden meer aan. De klacht in het lied is totaal: de slotzin is dan ook precies dezelfde als de openingszin. Al zingend heb je wel je hart gelucht, maar je bent eigenlijk nog geen stap verder.
In het eerste couplet is sprake van een ‘blinde muur’: je kunt niet naar binnen kijken, je kunt niet naar buiten kijken; geen inzicht, geen uitzicht. Er is sprake van een ‘doodsnacht’, niet zo maar een donkere nacht, maar een levensbedreigende duisternis die ‘over ons regeert’, die ons de baas is. Niet alleen ‘de tijd’ maar ook ‘de maat’ is vol. Uw naam, Ik-zal-er-zijn, weet je nog, die is ver, God, die maak je op geen enkele manier waar.
In het tweede couplet gaat de klacht verder: ‘een vloed van tranen’, dat is dit lied. Het gaat over ‘bloed uit de aarde’, onze gestorvenen, vooral onze gesneuvelden, zij die onder het geweld van de machten het leven hebben gelaten. We zingen ze uit hun graf tevoorschijn en ze kijken Jou aan, God: waarom moest dit zo gebeuren? Waarvoor is ons bloed vergoten? Waar was Jij?
Dan komt in het derde couplet de herinnering aan de belofte. Maar die wordt niet uitgezongen als belofte, maar als een ‘mocht het toch waar zijn’. Het is bijna hopen tegen beter weten in, dat dit lied wordt gehoord. ‘O God’, roept het lied, ‘God sinds mensenheugenis’, vanaf den beginne, laat dit lijden toch niet vergeefs zijn. Het is niet meer ongedaan te maken, maar laat het niet vergeefs zijn.
In het vierde couplet komt een sprankje hoop: ‘mochten wij zien dat Gij bevrijdt’. Laat dat zo zijn. Dat is toch beloofd. En: mochten wij zien ‘dat Gij geen god van doden zijt’ . Breek dus door die blinde muur, doorbreek die uitzichtloosheid, scheur de wolken en kom. En dan gaat het dus om bevrijding. Bevrijding uit angst, onmacht, onrecht.
‘Scheur de wolken’ klinkt totaal anders dan ‘open wijd de poort’. Bij ‘een poort’ is er sprake van een glorierijke binnenkomst: de poort gaat open, alles ligt open, de wereld is weer vol mogelijkheden. ‘Scheur de wolken’ is bijna gewelddadig. Zoiets als: God, je moet met alle geweld een einde maken aan alle misstanden op aarde. Blijkbaar zijn we in ons zingen en bidden tegenover God in de loop der jaren openhartiger geworden. Het is een openhartigheid die we in de Psalmen regelmatig tegenkomen. Het is niet zozeer dat we al zingend God van alles en nog wat verwijten, het is zeker niet zo, dat we God ervan beschuldigen dat Hij dit allemaal heeft veroorzaakt. We leggen aan God voor wat ons bezig houdt, wat ons zorgen baart. In alle openhartigheid. In alle eerlijkheid.