‘UIT UW HEMEL ZONDER GRENZEN’
tekst: Huub Oosterhuis; muziek: Floris van der Putt
Uit uw hemel zonder grenzen
komt Gij tastend aan het licht,
met een naam en een gezicht,
even weerloos als wij mensen.
Als een kind zijt Gij gekomen,
als een schaduw die verblindt,
onnaspeurbaar als de wind
die voorbijgaat in de bomen.
Als een vuur zijt Gij verschenen
als een ster gaat Gij ons voor,
in den vreemde wijst uw spoor,
in de dood zijt Gij verdwenen.
Als een bron zijt Gij begraven,
als een mens in de woestijn.
Zal er ooit een ander zijn,
ooit nog vrede hier op aarde?
Als een woord zijt Gij gegeven
als een nacht van hoop en vrees,
als een pijn die ons geneest,
als een nieuw begin van leven.
Dit lied onder de loep genomen door Gerard Swüste
‘Uit uw hemel zonder grenzen’ mag gerust een oudje worden genoemd. Het staat in In het voorbijgaan uit 1968. In dit lied zit er een zekere spanning tussen het eerste couplet en de volgende vier. Het eerste couplet is tamelijk stellig. Vrij vertaald: dit lied gaat over Jezus van Nazareth en wij kunnen een vrij goed beeld van hem hebben, want we hebben een naam en een gezicht. In de volgende vier coupletten overheerst het woord ‘als’. Die persoon van Jezus van Nazareth mag dan wel duidelijk zijn, eigenlijk is zijn betekenis alleen maar weer te geven in beelden, in vergelijkingen. Zo duidelijk is hij dus ook weer niet.
Jezus wordt in dit lied toegezongen als een ‘Gij’. Je zou kunnen denken, dat het enigszins eerbiedige ‘Gij’ past in de jaren zestig, maar in In het voorbijgaan staat ook een lied als Die zegt god te zijn met de zinsnede ‘onmogelijk jij!’, dus van een verplichte eerbied lijkt in die tijd toch geen sprake. Het ‘Gij’ staat er misschien om een andere reden. Want er is zowel nabijheid als afstand, Jezus is tastbaar met een naam en een gezicht, maar hij blijft ook een raadsel en je komt bijna vergelijkingen tekort om zijn betekenis te duiden.
Dat eerste couplet heeft die spanning al enigszins. Want Jezus komt ‘Uit uw hemel zonder grenzen’, dat wil zeggen: uit een gebied dat voor ons niet te vatten is; wij weten niet waar hij echt vandaan komt. Maar hij is wel echt mens geworden met alle weerloosheid die daarbij hoort.
Hij komt ‘tastend aan het licht’. ‘Tastend’ duidt er op, dat hij blijkbaar toch vanuit het donker komt, in elk geval is het niet helemaal duidelijk waar hij precies vandaan komt. En hij komt ‘aan het licht’: aan het licht komen, dat gebeurt doorgaans met een geheim of een mysterie. Zo is hij aan het licht gekomen. Maar misschien mag je daarnaast ook lezen: hij komt aan het licht, hij doet het licht aan, uiteindelijk is hij ook licht.
‘Als een kind zijt Gij gekomen’. De ontroering van het kerstverhaal. Als een kind gekomen uit een hemel zonder grenzen: het is aloude tegenstelling tussen heel klein en eindeloos groot; daartussen ergens zit het niet-bestaande woord, dat Hem precies zou kunnen typeren.
‘Als een schaduw die verblindt’. Alweer zo’n tegenstelling. Schaduw, schuilen in de koelte, je veilig weten, maar intussen verblindend, zodat je het ook net niet kunt zien en als je Hem probeert te zien, doet het pijn aan je ogen. Hij is als de wind, wie weet waar hij vandaan komt en waarheen hij gaat. Dus ook als de Geest die waait waar ze wil. En dat ‘voorbijgaan’: dat deed God in Egypte in de Paasnacht toen de kinderen van Israël in Egypte werden gespaard en de weg openging naar bevrijding uit de slavernij.
Dit couplet zou ik typerend voor liederen van Huub Oosterhuis kunnen noemen. Het bestaat uitsluitend uit gewone, gangbare, doordeweekse woorden. Maar achter die woorden gaat een wereld van bijbelse associaties schuil. Zo schuiven ons dagelijks leven en de woorden van de Schrift bijna naadloos in elkaar. En zo komen de woorden van de Schrift dus midden in ons eigen leven te staan.
‘Als een vuur’. In Lucas 12:49 zegt Jezus: ‘Ik ben gekomen om op aarde een vuur te ontsteken, en wat zou ik graag willen dat het al brandde!’ Dat sloot geheel aan bij de aankondiging van Johannes de Doper in Lucas 3:16: ‘Ik doop jullie met water, maar er komt iemand die meer vermag dan ik….Hij zal jullie dopen met de heilige Geest en met vuur.’
‘Als een ster’. Is dat de ster die de Driekoningen volgden? De ster ging hen voor en ze vonden hem inderdaad. ‘In den vreemde’. De weg die de Schrift wijst en die Jezus verkondigt is altijd net even anders dan we zelf heel vanzelfsprekend zouden gaan.
‘In de dood zijt Gij verdwenen’: het graf was leeg. En daarna was er een bijzondere vorm van aanwezigheid, misschien wel intenser dan ooit, maar ook een grote afwezigheid.
Een bron, een mens in de woestijn. Komt er ooit vrede? Of blijft onze wereld een woestijn van oorlogen en mensen op de vlucht voor mensen? Zal er ooit een ander zijn, die is als een mens in die woestijn, een bron waaraan we ons kunnen laven, die ons verfrist, schoon wast, een ander mens van ons maakt? ‘Als een woord’ is Hij gegeven. We hebben van hem alleen nog de woorden, de verhalen. En we weten eigenlijk niet eens of ze allemaal wel echt zo gezegd en gebeurd zijn. Maar ze zijn ongetwijfeld opgeschreven vanuit een groot enthousiasme en een groot geloof, dat deze wereld omgekeerd kan worden. Zover is het nog niet. Het is nog nacht, het is nog heen en weer geslingerd worden tussen hoop en vrees. Het is misschien het best te vergelijken met pijn, met moeite, met iets heel zwaars dat op je drukt en dat uiteindelijk toch geneeskrachtig blijkt te zijn en dat een nieuw begin kan betekenen.
Dat is, aan het slot van het lied, het visioen. Dat is ons aangereikt door Jezus van Nazareth die uit de hemel aan het licht is gekomen. Als een kind, een schaduw, de wind, een vuur, een ster, een bron, een mens in de woestijn, een woord, een nacht van hoop en vrees, een pijn die geneest. Je zou kunnen zeggen: tot zover is er sprake van tien namen voor Jezus van Nazareth. Een parallel met de Tien Woorden van de Sinaï? Misschien wel. Want in dit lied leiden al die namen ook naar ‘een nieuw begin van leven’ in de allerlaatste regel.
De muziek van dit lied is geschreven door Floris van der Putt (1915-1990), priester van het bisdom Den Bosch, dirigent, organist en componist. Hij gaf jarenlang leiding aan de Schola Cantorum van de St. Jan in Den Bosch. Hij schreef veel ‘Brabantse’ volksmuziek, waaronder ook nog een Oeteldonkse carnavals-hit, maar in de jaren zestig componeerde hij dus ook muziek voor de volkstaalliturgie.