Stem als een zee van mensen

STEM ALS EEN ZEE VAN MENSEN
tekst: Huub Oosterhuis; muziek: Rik Veelenturf

Stem als een zee van mensen
om mij door mij heen.
Stem van die drenkeling,
van dat stuk wrakhout,
dat een mens blijkt
als hij mij aankijkt.

Stem die mij roept: wie ben je,
mens waar is je broer?
Stem die mijn vliezen breekt
en mij bevrijdt, die
vuur uit steen slaat,
jij die mij ik maakt.

Stem die geen naam heeft, nog niet,
mensen zonder stem.
Stem als een specht die klopt
aan mijn gehoorbeen.
Woord aanhoudt.
God die mij vasthoudt.

DIT LIED onder de loep genomen door Gerard Swüste:

‘Daar juicht een toon, daar klinkt een stem’. Zo begint een aloud lied dat op Eerste Paasdag in menige Protestantse Kerk heeft geklonken of nog klinkt. De tekst van Eduard Gerdes, op een melodie van Henri Malan bezingt de stem die de opstanding aankondigt en dat betekent tevens het begin van een nieuwe tijd voor alle mensen: ‘Wie in ’t geloof op Jezus ziet, die vreest voor dood en duivel niet’. Het is een stem van alzo hoge die de blijde paasboodschap brengt.

In Stem als een zee van mensen van Huub Oosterhuis, is het niet meteen duidelijk waar die stem vandaan komt. De stem klinkt ‘als een zee van mensen’ en die komt dus niet van alzo hoge, maar stijgt eerder op uit der aarde. ‘Als een zee van mensen’. Alsof heel de mensheid roept, alsof het roepen van mensen als een zee over je heen golft. Er lijkt geen ontkomen aan. Je moet wel kopje onder gaan. Het is niet alleen ‘om mij heen’, maar het gaat ook ‘door mij heen’. Dwars door mijn ziel dus.
Die stem overspoelt mij en komt letterlijk bij mij binnen. Ik zou bijna denken dat ik aan het verdrinken ben. Maar, opmerkelijk genoeg, dat is niet het geval. Niet ik ben aan het verdrinken, het is de stem die afkomstig is van een drenkeling. Wie de stem hoort, wordt overdonderd, maar is er altijd nog veel beter aan toe dan de drenkeling die bijna verdrinkt, die aan de golven is overgeleverd en als een stuk wrakhout met de stroom wordt meegevoerd. Ook niet zomaar een stuk hout, maar wrakhout. Bijna niets meer van over, helemaal stukgeslagen. Maar als hij mij aankijkt, dan is er de herkenning: het is een mens. Een mens zoals ik.
Dat doet denken aan het werk van de filosoof Emmanuel Levinas (1906-1995) die schrijft over de ander die mij aankijkt, die mij daarmee ook verantwoordelijk maakt, die mijn geweten wekt.
Er is dus eerst een stem te horen. Die gaat bij mij door merg en been. En het ogenblik van herkenning is als hij mij aankijkt. Het is de stem die het initiatief neemt. Misschien wordt zelfs wel bedoeld: ik had eigenlijk liever even weggekeken. Maar ik krijg de kans niet. De stem is bijna verdronken en ik word overspoeld door diezelfde stem.

Het is, zo zingen we in het tweede couplet, een stem die mij roept. Van het eerste couplet weten we al dat dit roepen onontkoombaar is. In het roepen klinken twee vragen. Allereerst: wie ben je? Wat ben je voor iemand, hoe probeer jij te leven, hoe wil jij zijn, wat voor weg bewandel je, door wie laat jij je de weg wijzen? En de tweede vraag luidt: mens, waar is je broer. Dat is de vraag die in Genesis 4:9 klinkt: God roept naar Kaïn die zijn broer Abel heeft vermoord: waar is je broer? Kaïn antwoordt: ‘Ik weet van niets. Ben ik mijn broeders hoeder?’ Maar God heeft de stem (!) gehoord van het bloed dat schreeuwt uit de aarde. Dat was ook een ‘stem als een zee van mensen’. Mensen zijn verantwoordelijk voor mensen, mensen kunnen zich niet verschuilen achter een van-niets-weten. Dat klinkt deze zin in het lied als een aanklacht. Een stem om bang van te worden, om je schuldig te gaan voelen. Maar, alweer opmerkelijk genoeg, in dit lied is het effect totaal anders: het is een stem ‘die mijn vliezen breekt en mij bevrijdt’. Als je gaat omzien naar mensen, als je je het lot van mensen aantrekt, als je je door mensen laat aankijken, dan is dat als een nieuwe geboorte. Het werkt bevrijdend. Het is, zoals steeds opnieuw in de Schrift: je zou er voor terugschrikken, je zou ook roepen ‘ben ik de hoeder van mijn medemens?’. Maar als je dat niet doet, als je je laat aankijken, als je de stem hoort, dan maakt het je vrij, je komt los van jezelf, je wordt opnieuw geboren, een nieuwe mens. Ik was als steen, alles ketste op mij af, ik was ondoordringbaar, trok me nergens iets van aan. Maar nu ik de stem gehoord heb, nu die stem mij aankijkt, nu ben ik een ander mens geworden. Of liever gezegd: ik ben ik geworden. Ja, eigenlijk niet geworden, alsof het een prestatie van mij zou zijn, nee, ik ben ik gemaakt.

De stem, zo staat in het derde couplet, heeft geen naam, of mag (nog) geen naam hebben. Het is de stem van mensen zonder stem. Maar als een specht klopt die aan mijn gehoorbeen. Dan is het de stem van mijn geweten. Dan is het de stem die al zolang als ik leef tot mij roept in alle verhalen die in de Schrift staan, dat Woord dat aanhoudt, dat aanhoudelijk klinkt en ook wil dat ik me er aan houdt. Dat Woord is de God die mij vasthoudt. Dat mij oproept om recht te doen, met name aan de minsten, de meest kansloze van de mensen.

Menig kerklied bestaat uit drie coupletten. Vrijwel altijd is er dan ook sprake van een ontwikkeling binnen het lied. Die zou hier aldus kunnen zijn: in het eerste couplet komt er tot mij een stem, een doordringende stem en het blijkt de stem van een mens te zijn. In het tweede couplet gebeurt er iets verrassends: niet de mens die mij aankijkt, niet dat stuk wrakhout wordt gered, wordt een ander mens, maar ik. Omdat ik die stem tot me toelaat. En in het derde couplet, zou je kunnen zeggen, volgt de theologie. Het is de stem van mensen die geen naam hebben, en daarin klinkt de stem van de Levende. ‘Alles wat jullie gedaan hebben voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders of zuster, dat hebben jullie voor mij gedaan’(Matteüs 25:40).
En dan is het dus uiteindelijk een heel ander lied dan Daar juicht een toon, daar klinkt een stem. Daar wordt de paasvreugde uitgezongen, het neemt ons mee in de vreugde van Pasen, van het geloof in de opstanding. Het lied Stem als een zee van mensen roept ons niet zozeer op om te geloven in de opstanding. Het roept ons op om te luisteren naar het schreeuwen van mensen en op te staan. Dat is de stem van ons geweten. En als we daar gehoor aan geven, dan worden we vrije en opgestane mensen.

Foto van www.Defenceforchildren.nl

Deel dit artikel!

Comments are closed.