AARDE, DEZE

 

‘AARDE, DEZE’

Tekst: Huub Oosterhuis; muziek: Tom Löwenthal

Aarde. Deze. Enig denkbare.
Rond en blauw in de ruimte.
Met zon, maan en sterren, seizoenen, rivieren,
rivieren die stromen naar zee.

En niets valt omhoog en alles omlaag.
En niets is nog af en alles nog nergens.
En overal mensen die weten van niets
en maken van alles –
en alles bederven, seizoenen, rivieren.
En achteloos doden.
En sterven en doden en sterven.

Aarde. Deze. Enig denkbare.
Rond en blauw in de ruimte.
Met zon, maan en sterren, seizoenen, rivieren,
rivieren die stromen naar zee.

En niets valt omhoog en alles omlaag.
En niets is nog af en alles nog nergens.
Maar hier en daar mensen en steeds meer en overal
mensen die doen wat vandaag nog gedaan moet.
Die langzaam maar zeker, bezeten van liefde,
de aarde opdelven
uit de onderste afgrond.

Aarde. Deze. Enig denkbare.
Rond en blauw in de ruimte.
Met zon, maan en sterren, seizoenen, rivieren,
rivieren die stromen naar zee.

Dit lied onder de loep genomen door
Gerard Swüste

Aarde, deze is genomen uit het gezongen ‘leerdicht’ Het lied van de aarde uit 1986. In een toelichting bij de tekst staat: ‘Het lied van de aarde, een leerdicht, gaat over God. En over goed en kwaad, Over de aarde die tot ondergang gedoemd lijkt. Over mensen die geschapen zijn om de aarde te behoeden.’
Dit leerdicht wordt gezongen door mannen, vrouwen, door profeten, door een realist en door de stem van God. Bij de aanwijzingen staat dat de stem van God gezongen wordt door een sopraan.
Een leerdicht is het dus. Je mag wel zeggen: een preek op muziek. Het is een preek die ruimte biedt aan stem en tegenstem en waar de stem van God klinkt als die van een betrokkene. Niet een almachtige God, maar een God die meeleeft met mensen, die liefde is en het goede wil voor alle mensen. Het is een ontroerende God.

In het lied Aarde, deze zijn twee fragmenten uit het leerdicht samengevoegd. Het eerste couplet wordt samen met het refrein tamelijk aan het begin van het leerdicht gezongen. Het tweede couplet bijna aan het slot. Je zou dus kunnen zeggen dat, inhoudelijk gesproken, dit lied het hele leerdicht omspant.

Het refrein is bijna een foto. Onze aarde. Er is geen andere denkbaar dan deze. Deze tastbare waarop wij leven, rondlopen. Vanuit de ruimte, zo zeggen zij die het weten kunnen, is de aarde blauw. En op aarde zien we zon, maan en sterren. En er zijn rivieren die stromen naar zee. Ik moet dan even denken aan Prediker 1:7: alle rivieren stromen naar zee en toch wordt de zee niet vol. Het is een proces dat eindeloos doorgaat en dat zich blijft herhalen. Er verandert op aarde van alles, maar dit verandert niet.
In vier regels wordt de schepping bezongen. In de tekst zit al iets van een leerdicht: beseffen we wel hoe ‘enig’ deze aarde is, hoe bijzonder. Een aarde om van te houden. En die rivieren die naar zee stromen. In de muziek wordt het woord ‘zee’ drieëneenhalve maat lang aangehouden. Alsof er ook gezegd wordt: deze aarde heeft een zee van mogelijkheden.

Over die mogelijkheden gaan de beide coupletten. Ze beginnen allebei met ‘niets valt omhoog en alles omlaag’. De aarde heeft, letterlijk en figuurlijk, een grote aantrekkingskracht. en ‘niets is nog af en alles nog nergens’. De aarde is prachtig, maar er is werk aan de winkel voor de mens. Er is van alles te doen.
Na deze twee regels heeft het eerste couplet het over de negatieve invloed van de mens op de aarde. ‘Overal mensen die weten van niets en maken van alles’. Als we het over de geschiedenis van de mensheid hebben, dan is er vaak sprake van een zekere trots. Wat is er allemaal niet uitgevonden? Het wiel, het vuur tot en met de computer en de chip en de hele imposante geschiedenis daartussen. Dit lied zegt: inderdaad, mensen maken van alles. Maar daaraan voorafgaand: ze weten van niets. Ze overzien niet de consequenties van wat ze doen. Ze bederven alles. Alles wat in het refrein zo vanzelfsprekend aanwezig is, de seizoenen, de rivieren, de mensen bederven het. En de geschiedenis van de mensheid is er ook een van doden. Van oorlog, van nietsontziend egoïsme. Het maar al te waar. In den beginne schiep God hemel en aarde, maar ook in den beginne was het Kaïn die zijn broer Abel doodde. ‘Sterven en doden en sterven’. Misschien wel niet alleen de mensen, maar ook de natuur, de bossen, de gletsjers. Mensen maken van alles, maar ze maken ook van alles kapot.

Het tweede couplet gaat over dezelfde wereld, waar dus ook niets omhoog valt en waar ook nog niets af is. Dezelfde wereld. Maar toch een andere kant. Nu niet mensen die van niets weten en van alles maken, maar mensen die doen wat vandaag nog gedaan moet. Dat ‘vandaag nog’ wijst erop dat het haast heeft, het is vijf voor twaalf. De drijfveer van deze mensen is de liefde. Dat is precies de liefde waarmee in Het lied van de aarde God de aarde heeft geschapen en waarmee hij voortdurend in het oog houdt hoe het met die schepping en zijn mensen gaat. Ook in dit tweede couplet geldt: ‘alles is nog nergens’, maar er gebeurt iets ‘langzaam maar zeker’. Zij delven de aarde op uit de onderste afgrond. Het woord ‘afgrond’ doet nog denken aan het eerste couplet, want daar is de aarde inderdaad in de afgrond beland. En het ‘opdelven’ doet denken aan een schat. Delven, dat is niet zomaar spitten of graven, dat is iets kostbaars naar boven halen, de aarde weer terugzetten op aarde.

Intussen krijgt het refrein van dit lied langzaam maar zeker een andere klank. In het begin is het allemaal wel duidelijk: deze aarde, ja, we zouden zo gauw geen andere weten, inderdaad de enig denkbare. Maar na het eerste couplet kleurt dat ‘enig denkbare’ naar: je kunt bijna niet anders denken dan dat die aarde ten onder gaat aan het egoïsme en winstbejag van de mensen. En na het derde couplet is het ‘enig denkbare’: mensen, steeds meer en overal die doen wat vandaag nog gedaan moet; die zijn bezeten van liefde en die de aarde redden. Dat is voor hen het enig denkbare.

Dit lied is niet zonder meer een leerdicht in de strikte zin van het woord. Het zijn feiten, botte feiten, zowel het refrein, als ook het eerste en het tweede couplet. De woorden gaan over de werkelijkheid. Maar die blijkt niet eenduidig. Deze aarde is de enig denkbare. Je kunt van alles doen en alles bederven, je kunt ook met liefde doen wat vandaag nog gedaan moet. De keuze is aan jou. En als je vindt dat het tweede couplet ook over jou gaat: wanhoop niet. Je bent niet alleen. Er zijn hier en daar mensen en het zijn er steeds meer en overal.
In het leerdicht Het lied van de aarde wordt het eerste couplet gezongen door een koor van vrouwen. Het is ook een vrouw die, daaraan voorafgaand, gezongen heeft: ‘De mensen gingen op aarde de weg van bederf en geweld’. Hier klinkt de stem van Vrouwe Wijsheid (Spreuken 1:20). Het tweede couplet wordt in het leerdicht gezongen door een ‘groot koor van vrouwen en mannen’. Want we zijn met velen, lijkt dat te suggereren. Dit is dus een lied om met een hele gemeente te zingen. Om te voelen dat die mensen misschien wel daar zijn, maar in elk geval ook hier. Dat we er samen aan willen werken. Dat is het visioen van de Schrift: nieuwe hemel, nieuwe aarde. Voorlopig lijken we onze handen vol te hebben aan een nieuwe aarde.

Deel dit artikel!

Comments are closed.