Het lied “Die om mij smeekt”
– tekst Huub Oosterhuis; muziek: Tom Löwenthal
Die om mij smeekt
Die ik heb afgeweerd
Zolang ik kon.
Die mij niet sleurde, niet duwde, maar wenkte
Over uw drempel.
Die de sluier van mijn angst
Niet scheurde, maar optilde.
Die met enkel uw stem mij zo vermurwde
Dat ik wilde.
Die om mij smeekt
Die ik heb afgeweerd
Zolang ik kon.
Ooit door geruchten over U geknecht
Nu zonder angsten eindelijk
Verwacht ik U.
Die om mij smeekt
Die ik heb afgeweerd
Zolang ik kon.
Onder loep genomen door Gerard Swüste
Het Lied der Liederen, het Hooglied, is een lied over liefde. Het gaat over twee geliefden en is dus in eerste instantie gewoon een liefdeslied. Omdat het in de Schrift staat, lezen velen er in een lied over God en mens als bruid en bruidegom. Dat is ook een beeld dat je bij veel mystici tegenkomt: God of Christus in de rol van bruidegom, de mens in de rol van bruid. Het is een beeld dat ook past in de Schrift, waar het verbond tussen God en mensen ook vaak als een huwelijksverbond wordt gezien: God en mens zijn als het ware met elkaar getrouwd. En dan zijn er dus ook momenten, dat de een tegen de ander zegt: hé, zo zijn we niet getrouwd!
Het lied ‘Die om mij smeekt’ past in die bruidsmystiek. Net als bij het Hooglied kan het, zeker in het begin, ook gewoon een liefdesliedje zijn. Maar als er in de laatste strofe sprake is van een ‘U’ met hoofdletter, lijkt het toch wel duidelijk te gaan over God en mens.
In het begin is opmerkelijk, dat God en mens in een rol zitten die anders is dan gebruikelijk. Vanuit de Psalmen kennen we wel de roep van mensen om de aanwezigheid van God: Hoelang nog? Waar ben je? Maar hier is het omgekeerd: God ‘smeekt’ om de mens; de mens weert af zolang hij kan. De mens moet aanvankelijk niets van God weten. Maar uiteindelijk geeft de mens zich gewonnen. Dat komt alleen maar omdat er met ‘zachte hand’ gesmeekt wordt: niet gesleurd, zelfs niet geduwd, alleen maar gewenkt. Niet met geweld de (bruid)sluier gescheurd, maar voorzichtig opgetild. En dan nog een stem die ‘mij zo vermurwde dat ik wilde’. Zo omzichtig, zo zorgvuldig wordt de toenadering van God bezongen. Als een bruidegom die met grote eerbied, diep respect, oprechte liefde de bruid benadert. En die stem? Zou daarmee bedoeld zijn de stem die de ‘Tien Woorden’ liet klinken vanaf de Sinaï? Woorden die de basis vormen van het verbond tussen God en mens en die gelden als een wegwijzer door het leven?
Het lied geeft, denk ik, ook aan, waarom de bruid aanvankelijk zo afwerend is. Ze is ‘ooit door geruchten over U geknecht’. Er zijn allerlei verhalen over God verteld: dat God alles ziet, dat hij een strenge vader is, dat hij je doen en laten zeker veroordeelt en je dat je dus eigenlijk al verloren bent. Het zijn maar ‘geruchten’, in de Schrift is dat soort gedrag van God niet echt te lezen, maar het wordt je wel ingepeperd en je draagt dat een leven lang met je mee. Het knecht je. God als juk, als zware last. Maar nu je ziet met hoeveel respect en liefde je door God wordt benaderd, is alles anders geworden. Je hebt het ware gezicht van God gezien. Niet alleen jouw sluier is opgetild, er is ook iets van het gelaat van God zichtbaar geworden.