Het lied van alle dagen

‘Het lied van alle dagen’
Tekst: Huub Oosterhuis Muziek: Antoine Oomen

Nooit hoorden wij
andere stemmen dan de onze.
Nooit waren er handen die doen
wat handen niet kunnen,
nooit andere
goddelozer mensen dan wij.

Maar er was daglicht,
alle dagen, wat ook gebeurde,
alsof wij liepen
over een onzichtbaar weefsel
oven de afgrond gespannen,
dat niet scheurde.

Nooit werd iemand
weggetild uit de tijd.
Maar soms even
wordt lijden opgeschort
of dragen mensen het samen
zo zouden wij moeten leven.

Dit lied onder de loep genomen door Gerard Swüste:

‘Nooit hoorden wij andere stemmen’ wordt dit lied meestal genoemd, maar de titel ‘Lied van alle dagen’ is toch om over na te denken. Wat gebeurt er alle dagen? Volgens de tekst dat je nooit andere stemmen hoort dan de onze, maar dat er wel daglicht is. Dat is meteen de kern van het lied: aan de ene kant wat ‘nooit’ gebeurt; het woord ‘nooit’ staat vier keer in de tekst; aan de andere kant twee keer een nogal zwaar aangezet ‘maar’. Dit lied speelt zich af in de spanning tussen ‘nooit’ en ‘maar’.
Wat gebeurt nooit? Er zijn geen andere stemmen dan de onze en er zijn geen handen die doen wat handen niet kunnen. En ook wordt nooit iemand weggetild uit de tijd. Je zou kunnen zeggen: in een paar zinnen wordt de secularisatie geschilderd. Wij leven in één werkelijkheid, die zichtbaar, hoorbaar, tastbaar is; wat gebeurt kunnen we beredeneren. Verschijningen maken we niet mee, wonderen bestaan niet. Wij dromen er soms van om de werkelijkheid te overstijgen, maar dat lukt niet. Wat dat betreft zijn we goddeloze mensen, en bestaan er ook alleen maar goddeloze mensen. Ik denk dat je dat ‘goddeloos’ niet moet verstaan in de gangbare betekenis van ‘slecht’ en ‘verdorven’, maar heel letterlijk: mensen die god niet kunnen zien, niet kunnen pakken; die het, zo op het eerste gezicht, zonder god moeten zien te stellen; er is geen god die van alles voor hen regelt. Dit eerste couplet schildert ons de werkelijkheid van alle dagen: het onmogelijke gebeurt niet, wonderen bestaan niet; de werkelijkheid is alles wat er is.

Is dat nou wel zo? Het tweede couplet heeft daar wat tegen in te brengen en begint dus met een enorm ‘maar’. Dat er alle dagen daglicht is, dat is werkelijkheid, maar is dat ook niet een wonder? En daglicht misschien ook in de breedste zin van het woord: er is altijd perspectief, er is altijd nieuw begin mogelijk. Dat heeft toch ook iets van een wonder. Dat wij leven, dat mensen geboren worden, is dat geen wonder? Als je de werkelijkheid goed bekijkt, dan zijn de wonderen haast niet te tellen. We kijken meestal niet zorgvuldig genoeg, met te weinig aandacht. En het zijn ook niet wonderen, die alles voor me regelen: die me ineens van een ziekte genezen, me een baan bezorgen of iets dergelijks. En daar komt bij: het leven is een wonder, maar het leven is ook kwetsbaar en onzeker. Soms, zo zegt de tekst, lijkt het in het leven, alsof je constant boven een afgrond loopt: de zorg over wat je allemaal kan overkomen, de angst voor de dood. Maar ook dat heeft niet het laatste woord. Want zo vaak lijkt er zoiets te zijn als een vangnet, dat zorgt dat het leven doorgaat, dat je niet iedere keer in de afgrond tuimelt. Een vangnet dat niet scheurt. Misschien toch een wonder?

In het derde couplet komen de stem van het eerste couplet en de tegenstem van het tweede bij elkaar. Nee, mensen worden niet weggetild uit de tijd; wij blijven met twee benen in onze eigen werkelijkheid staan. Er is geen god of geen engel die ons daar even wegtilt en op een veilige plek neerzet. Maar, alweer dat ‘maar’, toch er is meer. Er is lijden, natuurlijk. Maar soms wordt het opgeschort, soms dragen mensen het samen.

Het is een lied van alle dagen, omdat het ons dagelijks bestaan bezingt: de werkelijkheid waarin we staan en die niet altijd leuk is en soms keihard kan zijn. Tegelijkertijd wil de tekst onze ogen openen voor wat er binnen diezelfde werkelijkheid allemaal aan wonderen gebeurt: het daglicht wordt genoemd, maar je kunt het zelf eindeloos aanvullen. Het lijkt allemaal zo vanzelfsprekend, maar dat is het natuurlijk niet.

De muziek van Antoine Oomen onderstreept het meditatieve karakter van het lied. De steeds breed uitgemeten oo van ‘nooit’, laat nog even goed horen dat het echt ‘nooit ‘is. En verder mijmert het over onze werkelijkheid met de wonderen die niet en die wél gebeuren. Alleen in de allerlaatste regel verandert de tekst plotseling van karakter. De meditatie blijkt plotseling bedoeld als les: zo zouden we moeten leven. Als wij willen dat er wonderen gebeuren, dan moeten we daar zelf wat aan doen: dan moeten we het lijden samen dragen. En misschien ‘lijden’ in de breedste zin van het woord: alles wat we zoal meemaken, dat kunnen we samen dragen. Wij kunnen voor elkaar het leven dragelijk maken. En dan gebeuren er wonderlijke dingen. De les in de slotregel wordt gezongen op dezelfde meditatieve toon. En dat kan ook. Het is ook om nog even over na te denken en met je mee te nemen…..


Alsof wij liepen over een onzichtbaar weefsel boven de afgrond gespannen, dat niet scheurde.

Deel dit artikel!

Comments are closed.