Om Vrede

OM VREDE

tekst: Huub Oosterhuis; muziek: Antoine Oomen

Veel te laat heb ik jou liefgekregen
schoonheid wat ben je oud wat ben je nieuw.

Veel te laat heb ik jou liefgekregen.
Binnen in mij was je, ik was buiten
en ik zocht jou als een ziende blinde
buiten mij, en uitgestort als water
liep ik van jou weg en liep verloren
tussen zoveel schoonheid die niet jij is.

Veel te laat heb ik jou liefgekregen
schoonheid wat ben je oud wat ben je nieuw.

Toen heb jij geroepen en geschreeuwd,
door mijn doofheid ben je heengebroken.
Oogverblindend ben je opgedaagd
om mijn blindheid op de vlucht te jagen.
Geuren deed jij en ik haalde adem,
nog snak ik naar adem en naar jou.
Proeven deed ik jou en sindsdien dorst ik,
honger ik naar jou. Mij, lichtgeraakte,
heb jij doen ontbranden. En nu brand ik
lichterlaaie naar jou toe, om vrede.

Veel te laat heb ik jou liefgekregen
schoonheid wat ben je oud wat ben je nieuw.

DIT LIED ONDER DE LOEP GENOMEN door Gerard Swüste

De tekst van dit lied staat in de Confessiones / Belijdenissen van Augustinus, hoofdstuk X, paragraaf 27. Huub Oosterhuis volgt de tekst van Augustinus tamelijk nauwgezet. Hier is geen sprake van zoiets als een ‘Augustinus vrij’.
Augustinus leefde van 354 tot 430. In 386 bekeerde hij zich tot het christendom. In zijn Confessiones beschrijft hij de geschiedenis van zijn bekering. Augustinus heeft een imposante bibliotheek volgeschreven met preken, brieven, bijbelcommentaren, dogmatische, filosofische en theologische teksten.
In de Confessiones paragraaf 26 van hoofdstuk X, dus een paragraaf eerder, vraagt Augustinus zich af: ‘waar heb ik u (God) gevonden?’ Misschien lijkt God soms totaal afwezig, maar volgens Augustinus ligt het aan de mensen dat ze God niet kunnen vinden. Hij schrijft: ‘zij raadplegen u en u antwoordt allen…Duidelijk is uw antwoord, maar niet duidelijk horen allen. Allen raadplegen u over hetgeen zij willen. Maar niet altijd horen zij wat zij willen. De beste dienaar van u is degene die niet zozeer beoogt van u te horen wat hij zelf wil, maar veeleer dat te willen wat hij van u hoort.’
Dus de vraag is: als wij zeggen op zoek te zijn naar God, zijn we dan wel echt eerlijk naar God op zoek? Of zoeken we alleen wat we hopen te vinden? Stellen we ons open, niet voor wat we hopen te horen, maar voor wat we te horen krijgen? Kortom: in de zoektocht naar God zit volgens Augustinus de mens zichzelf vaak behoorlijk in de weg.
Augustinus voegt nog een belangrijk aspect toe aan die zoektocht. De mens mag er heilig van overtuigd zijn dat zij/hij op zoek is naar God. In feite is het vooral God die op zoek is naar ieder mens. En het is de mens die God maar steeds blijft afwijzen. God die de mens zoekt, de mens die zich niet laat vinden. In de liederen van Huub Oosterhuis komen we dit thema vaker tegen, bijvoorbeeld in Die om mij smeekt met de veelzeggende tweede regel ‘die ik heb afgeweerd zolang ik kon’.

Het lied Om vrede bezingt de zoektocht naar God. Hoe de mens eerst zoekt waar hij God hoopt te vinden, maar waar God niet te vinden is. Dan, eindelijk, toch de ontmoeting. Maar dan is het dus niet vinden, maar gevonden worden! Een eenmaal gevonden is er bij de mens dan dat niet meer te stuiten verlangen naar een nieuwe godsontmoeting.

In het refrein van het lied staat het werkwoord ‘liefkrijgen’. Dat staat niet in van Dale. ‘Liefhebben’ natuurlijk wel. Maar in dit lied is heel nadrukkelijk niet sprake van ‘hebben’, maar van ‘krijgen’. De godsontmoeting is een gave, wordt je gegeven. En als je een godsontmoeting gegeven wordt, heb je die ook niet voorgoed in bezit. Er is geen sprake van ‘hebben’. Zoals een ander lied zingt: ‘even is het waar en dan weer is het weg’. Godsontmoeting is een moment, een zien soms even.
In ‘liefgekregen’ zit ook het woord ‘lief’. Wij zijn vertrouwd met ‘God is liefde’, maar misschien minder met ‘God is lief’. Het woord ‘lief’ drukt een grote nabijheid, rust, vertrouwdheid uit. Dat is ook wat Augustinus wil zeggen: God is heel vanzelfsprekend nabij. Maar wij moeten oog en oor scherpen om die lieve nabijheid te ontwaren.

‘Veel te laat heb ik jou liefgekregen’. Nu die godsontmoeting eenmaal heeft plaatsgevonden, kan ik me bij wijze van spreken wel voor mijn hoofd slaan: waarom heb ik daar zo lang over gedaan? Waarom had ik geen oog voor je? Ik begreep niet hoe lief je bent. Ik begreep niet dat je een schoonheid bent, al zo oud, al eeuwen oud, maar toch telkens nieuw, verrassend, niet zoals ik gedacht had.
Ik heb je wel gezocht, zegt de tekst. Maar ‘als een ziende blinde’. Ik dacht heel precies te weten waar ik moest zoeken, maar juist dat was mijn blindheid. Ik zat totaal verkeerd. Ik was buiten, terwijl jij binnen in mij was. En ik buiten maar zoeken. Zo liep ik van jou weg, ging steeds verder van jou vandaan en liep verloren tussen heel veel schoonheid, want er is heel wat schoonheid te zien. Maar jij was niet in die schoonheid. Het beeld ‘uitgestort als water’ staat niet in de tekst van Augustinus. Maar dat beeld onderstreept het hopeloze en uitzichtloze van de zoektocht. Als water was ik ongrijpbaar, onvindbaar geworden. ‘Jij was met mij en met u was ik niet’, schrijft Augustinus.

Het is de ‘jij’ die in het tweede couplet gaat roepen en schreeuwen. God is dus niet zomaar op zoek naar mensen, het is wanhopige zoektocht. En roepen en schreeuwen is echt nodig om door doofheid heen te kunnen breken. Als dat gebeurt, wordt op oogverblinde wijze de blindheid op de vlucht gejaagd. Je ziet, maar het is ook meteen teveel, je kunt het niet aan. Het is een en al licht. Het is overrompelend: ‘geuren deed jij en ik haalde adem’. Adem halen. De ziel tot rust gekomen. Dat is een moment dat je bij blijft. Zo tot rust gekomen, zo kunnen ademen, dat is geluk: ‘nog snak ik naar adem en naar jou’. Eenmaal dat oogverblindende, gelukzalige moment, eenmaal de doofheid doorbroken kan een mens niet anders dan hongeren, dorsten naar een nieuwe ontmoeting. ‘Jij hebt mij doen ontbranden en nu brand ik lichterlaaie naar jou toe’. Godsontmoeting brengt een niet te blussen godsverlangen in mensen teweeg. In de twaalfde eeuw heeft de mystica Hadewych daar haar prachtige Strofische Liederen over gedicht.

De zoektocht naar God, gevonden worden door God, het gaat volgens dit lied gepaard met doofheid, blindheid van mensen en met roepen en schreeuwen van God. Maar de ontmoeting zelf geeft adem, geeft rust. Het verlangen naar de godsontmoeting is het verlangen naar vrede. Dat zijn dan ook de laatste twee woorden en de titel van het lied: om vrede. Want daar is het om begonnen.

Deel dit artikel!

Comments are closed.