Wonen overal

‘WONEN OVERAL’
Tekst: Huub Oosterhuis Melodie: Suze Naanje

Wonen overal nergens thuis,
Aarde, mijn aarde, mijn moeders huis.
Vallende sterren, de schim van de maan,
Mensen die opstaan en leven gaan,
Mensen, veel geluk.

Wonen overal even thuis
Handel en wandel en huis na huis
Loven en bieden op waarheid en waan,
Wagen en winnen en verder gaan
Mensen, veel geluk.

Wonen overal bijna thuis
Aarde mijn hemel mijn vadershuis
Stijgende sterren, de lach van de maan
Mensen die dromend een stem verstaan
Mensen, veel geluk.

Een lied onder de loep door Gerard Swüste:

Laten we, voor de afwisseling, maar eens met de melodie beginnen: ‘Suze Naanje’ is een oud slaapliedje uit Groningen. Het is een enigszins ondeugend slaapliedje, want het gaat in de trant van:Suze Naanje, ik wieg je in slaap; als je wat groter was, dan zou ik je slaan, maar je bent nog klein, dus ik zie het maar door de vingers:

Suze Naanje ik waige die;
Was toe wat groter, din sluig ik die;
Moar doe bist mie nog aal te klain;
k Mout die moar wat deur de vingers zain.
Suze Naanje doe….

Op dit liedje is de tekst van ‘Wonen overal’ geschreven. Het is wel iets om even bij stil te staan: ‘Wonen overal’ wordt gewoonlijk als slotlied gezongen. En wat moet je er dan van denken dat een gemeente van gelovigen naar huis wordt gestuurd met een slaapliedje?

Er is ook een andere benadering mogelijk: zoals gezegd is ‘Suze Naanje’ een ondeugend en speels slaapliedje en met name die speelsheid komt in ‘Wonen overal’ royaal terug.
In zijn opbouw is het een klassiek strofenlied: dat wil zeggen, drie coupletten, waarin op de een of andere manier een opbouw zit. In dit lied zit die opbouw steeds in de eerste regel van ieder couplet: ‘Wonen overal nergens / even / bijna thuis’. Er zit blijkbaar een spanning tussen wonen en thuis zijn. Je kunt wel wonen, maar daarmee ben je nog niet thuis. Dit lied probeert ons min of meer de weg te wijzen van wonen naar thuis-zijn. En in al zijn speelsheid, en daarmee ook in al zijn vaagheid en misschien wel onduidelijkheid, wijst het ons daarmee een weg door het leven. En dat leven heeft een duidelijk doel. Het wordt genoemd aan het einde van iedere strofe: ‘Mensen, veel geluk’.
Dat laatste maakt dit lied tot een bijzonder lied. Want er mag dan in het hele lied geen sprake zijn van een god of van een bijbel, het woord ‘geluk’ in die laatste regel vat de kern van de Schrift voortreffelijk samen. Wij zijn geschapen, wij zijn geboren, wij zijn op deze wereld gekomen om gelukkig te worden. Daar gaat het in de hele Schrift over. Wij zijn er niet om ons allerlei moeilijke en nauwelijks te vatten teksten en geboden in te prenten, wij zijn er niet om elkaar te controleren of ieder zich wel netjes aan de regels houdt, wij zijn er voor het geluk, ons eigen geluk en het geluk van anderen. Het mag gerust met alle nadruk gezegd, gezongen en herhaald worden, want in de kerkelijke wereld wordt het opvallend vaak vergeten. Dan gaat het maar al te gauw over geboden en traditie. En die zijn ook waardevol, maar ze staan ten dienste van ons geluk. ‘Geluk’ is het eerste woord van de eerste psalm, geluk is er in den beginne in de Tuin van Eden, geluk is er in het laatste boek van de Schrift in de Stad van God. Duidelijker kan het niet zijn.
Het lied ‘Wonen overal’ zingt ons op speelse wijze dat geluk toe. In de eerste strofe is er iets van begin van leven. De mens is nog ‘nergens thuis’. Misschien wijzen de ‘vallende sterren’ er op, dat er voor een beginnend leven heel wat te wensen is. Maar hoe dan ook: mensen staan op en gaan leven. Moge het geluk met hen zijn. Die eerste strofe geldt, denk ik, niet alleen voor mensen die aan het begin van hun leven staan, maar ook voor iedereen die een nieuw begin wil maken, die, op een bepaald moment van het leven ‘nergens thuis’ is en die opstaat en gaat leven. Moge het geluk ook met hen zijn.
In de tweede strofe is het leven volop aan de gang: er is handel en wandel, de mens trekt van huis naar huis, is soms, zoals de eerste regel zegt ‘even thuis’. Maar vooral is er van alles gaande: loven, bieden, waarheid, waan, wagen, winnen en maar weer verder. Misschien heeft het iets rusteloos, maar op deze melodie wordt het vooral speels. En met de wens ‘mensen, veel geluk’ krijgt het ook weer dat perspectief: het gaat niet om handel en wandel, om loven en bieden, het gaat om geluk.
In de derde strofe komen we ‘bijna thuis’. Niet meer ‘aarde, mijn aarde’ van de eerste strofe, maar ‘aarde, mijn hemel’. Niet meer ‘moeder aarde’, maar ‘vadershuis’; dat zou wel eens dat huis kunnen zijn waar Jezus van Nazareth naar verwijst: dat huis van zijn Vader waar vele woningen zijn: daar kun je pas echt wonen en thuis zijn! De sterren stijgen, de maan is geen schim meer, maar lacht en mensen zijn nu echt op de goede weg: dromend verstaan ze een stem. Dus toch een slaapliedje? Nou nee. Niet een liedje om bij in te dommelen en de ogen langzaam te sluiten. Eerder een liedje voor onderweg in het leven: om je ogen open te houden. Maar niet alleen voor wat je allemaal ziet onderweg, maar ook, en misschien wel vooral voor al je dromen en visioenen. Wees er zuinig op. Want die wijzen ons de weg naar ‘geluk’.

Deel dit artikel!

Comments are closed.